Het onderzoek op de Daalkampen vindt plaats naar aanleiding van de voorgenomen reconstructie van een kruising in de N34 door rijkswaterstaat.Het veld werk is in augustus en september uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen het Groningen Instituut voor archeologie ( GIA voormalig BAI ) en ARC bv. In 2001 is reeds een proefsleuven onderzoek uitgevoerd. IN 1994, 1995 en 1997 werd meer naar het westen op de Daalkampen een gebied door het BAI opgegeven. Met nederzettingssporen die voornamelijk uit de Midden ? en late Bronstijd dateren.
Verspreid over twee locaties met een gezamenlijke oppervlakte van1,2 ha, zijn tijdens het laatste onderzoek tenminste tien plattegronden van boerderijen aangetroffen, met daarbij diverse spiekers,restanten van ingegraven silo,s en afvalkuilen. Opvalkuilen is voorts een systeem van twee haaks op elkaar staande omheiningsporen, waarvan een nno ? zzw geori뮴eerd is en een lengte heeft van minstens 215 m2. De omheiningen zijn net met een fase van de bewoning in verbande brengen. Bij het Drentse Gees is in 1956 een vergelijkbaar omheiningspoor gevonden met een lengte van minstens 250 m2. Een ander merkwaardig fenomeen is de aanwezigheid van een leemput einge afstand van de nederzetting. Uit het profiel blijkt dat er in verschillende perioden rode leem is gedolven tot een diepte van drie meter onder het maaiveld. Scherven uit de vulling dateren uit de vroege IJzertijd. De leem zal gebruikt zijn voor de productie van aardewerk en om het vlechtwerk van de wanden van gebouwen te dichten. Het is de eerste keer dat in Noord ? Nederland een prehistorische leemput is gevonden.
M.J.de Wit, R.Bawary en De jong
De oudste boerderij dateert uit de late Bronstijd en behoort tot type Elp ( 1200 ? 800 v.Chr.) Het gebouw heeft een duidelijk woon ? en stalgedeelte en is noord ?zijd geori뮴eerd. Bij analyse van de plattegrond zijn drie fasen te onderscheiden , waar bij het woongedeelte is uitgebreid en de stal ingekort . De lengte neemt daarbij toe van 22naar 28m.
M.J.Wit, Gertie, P.Kooi enzo.
De overige boerderijen dateren uit de IJzertijd en zijn alle gebaseerde op het type Hijken ( 400 ? 250 ) v.Chr.) Dit type is zelf twee keer vertegenwoordigde , naast het iets oudere overgangstype Hijken ( 800 ? 400 v.Chr. ) en de jongere variant Hijken ( 250 ? 100 v.Chr. ). De breedte van de plattegronden varieert van 4,5 tot 7m. de lengt van 14tot 20,5m.
Zoals gebruikelijk is een veertigtal spiekers aangetroffen , meestal meet vier palen en enkele met zes. Het totaalbeeld van nederzettingsstructuur in de IJzertijd verschilt wezenlijk van de voorgaande. In de midden ? en late Bronstijd ligt de nadruk in de bedrijfsvoering op veeteelt. De vrij lange boerderijen hebben ruime stallen en liggen op korte afstand van elkaar.
Leem
Verbouwing en reparatie van de boerderijen komt frequent voor. In de IJzertijd verschuift de economie in de richting van akkerbouw. De totaal lengte van de boerderijen neemt af er, is weinig stalruimte en ze liggen meer verspreid, op groter onderlinge afstand van elkaar , temidden van de bijbehorende akkers . De boerderijen worden niet verbouwd , maar regelmatig door nieuw bouw vervangen